De ene dag in New York, de andere in Dubai en twee dagen later weer door naar Singapore. Een paar dagen uit het vreemde leven van een vlieger. Van de week was ik in Nairobi en zoals altijd probeer ik dan minstens een uur stevig door de stad te wandelen.
Voordat ik mijn hotelkamer verlaat is er het vaste ritueel. Laptop, horloge, portemonnee en andere waardevolle spullen gaan in het kamerkluisje. Als ik de straat op ga neem ik alleen het allernoodzakelijkste mee. U begrijpt wel waarom. In de zakken van mijn oude versleten spijkerbroek zitten een credit card, wat lokaal geld, een of andere vorm van identificatie, mijn telefoon en verder niets. Nairobi, here I come!
Iedere stad heeft zijn eigen charme en ik vind het heerlijk om op deze manier iets mee te pikken van het lokale gevoel. De mensen zijn vrolijk en er is van alles te doen. Wat ook hier weer opvalt is dat er zoveel telefoonwinkels zijn. Als de mobiele telefoon ergens bestaansrecht heeft, dan is het wel in Afrika, waar de infrastructuur over het algemeen niet zo heel geweldig is.
Ik word aangesproken door een vriendelijk man, die vraagt waar ik vandaan komt. Ik hou het een beetje vaag. Hij is student diergeneeskunde uit Zimbabwe, maar nadat er tientallen mede-studenten zijn vermoord, is hij met twee vrienden via Zambia en Tanzania naar Nairobi gevlucht. Als ik uiteindelijk toch vertel dat ik uit Nederland kom, wordt hij enthousiast: “Mijn grootste wens is om in Utrecht mijn studie diergeneeskunde af te maken”. Door deze opmerking laat ik mijn twijfel over de bedoelingen van mijn nieuwe vriend vallen. Hij stelt voor om in een café even een kop koffie te drinken.
Bij de tweede slok komt het hoge woord er uit: “Ze zitten achter me aan. Ik ben hier illegaal en moet het land uit. Voor honderdvijftig euro kan ik met mijn twee vrienden naar Rwanda en vandaar hopelijk naar Nederland. We kijken elkaar diep in de ogen. Ik heb precies vijftig euro aan lokaal geld in mijn zak…..
Op weg naar het hotel word ik weer aangesproken: “Weet u met wie u net heeft zitten praten?” De man stelt zich voor en meldt dat hij van de politie inlichtingendienst is. Of ik met hem wil meekomen voor een gesprekje. Even later zit ik in het volgende café en krijg een verhaal te horen over illegale terroristen die door westerlingen gesteund worden. Een collega van de man komt erbij zitten en even later ook nog ‘de baas’. Ze kijken me indringend aan en vragen of ik wel besef wat het belang van de zaak is.
Ik weet niet wat ik ervan moet denken. Het wordt tijd om af te ronden. Ik vertel dat ik vanavond driehonderd blije passagiers mag vliegen en dat ik toch echt nog even moet slapen. De drie mannen knikken begripvol: “Hoeveel geld heeft u nog meer bij u?” Als ik zeg dat ik mijn vriend alles gegeven heb dat ik op zak had en nu niets meer heb, kijken ze elkaar aan. Ze staan op en zonder iets te zeggen verlaten ze het pand.
Jan Cocheret
[email protected]