Onderhoud aan de motoren van de Airbus A220-vloot van airBaltic duurt momenteel zo lang dat de carrier, bij een gebrek aan reserve-exemplaren, toestellen moet leasen van andere maatschappijen. Dat zegt CEO Martin Gauss in een interview met het Letse persagentschap LETA.
AirBaltic heeft slechts één toesteltype, de Airbus A220-300, waarvan de maatschappij er 46 in dienst heeft. Het regulier onderhoud van de motoren, de Pratt & Whitney PW1000G, duurde de afgelopen jaren veel langer dan de gebruikelijke drie maanden. Omdat de carrier ook maar een beperkt aantal reservemotoren heeft, moesten sommige Airbussen tijdelijk aan de grond blijven.
Limiet
Gauss legt in het interview uit hoe zijn bedrijf bij het onderhoud van de motoren te werk gaat: “Zodra een motor de vastgesteld limiet van het aantal uren heeft bereikt, wordt deze verwijderd, ingepakt en verstuurd voor onderhoud door de fabrikant (Pratt & Whitney, red.). Dit duurt gewoonlijk 90 dagen en in die tijd gebruiken we reservemotoren. Maar wat gebeurde er? De motoren die we tijdens de pandemie opstuurden kwamen pas terug na honderd dagen, tweehonderd dagen. Eén motor verscheen pas weer na 389 dagen.”
Lease
De verklaring voor de lange vertragingen lag in het gebrek aan personeelsleden en onderdelen bij P&W. Omdat de vraag naar tickets ook in de Baltische staten vanaf 2022 weer sterk steeg en AirBaltic te weinig toestellen ter beschikking had, huurde de carrier op basis van wet lease (inclusief bemanning) toestellen van andere aanbieders. In 2023 ging het om veertien vliegtuigen, zegt Gauss.
"De situatie is wel aan het verbeteren," voegt de CEO eraan toe, maar airBaltic zal ook in het komende zomerseizoen nog steeds “meer dan tien” motoren te weinig hebben. Intussen bouwt de maatschappij haar vloot gestaag uit; bij Airbus staat een order uit voor nog eens 34 A220-300’s, waarvan Gauss er dit jaar vier verwacht. Op termijn wil de maatschappij doorgroeien naar een vloot van honderd vliegtuigen van dit type.